hoofdstuk 13
Hendrik Jan van Heek en Johan Rudolph Thorbecke hadden elkaar voor het eerst ontmoet in het voorjaar van 1854, toen de staatsman – vier jaar had hij zijn eerste kabinet geleid, van 1849 tot 1853 – Twente bezocht en aanzat aan een diner in de Groote Sociëteit in Enschede. Hij was uitgenodigd door enige Twentse industriëlen die een lobby voerden voor een spoorverbinding naar Twente.1 In februari 1866 stapte Thorbecke uit zijn tweede ministerie, vanwege een conflict over de invoering van het nieuwe Wetboek voor Strafrecht in Nederlands-Indië. En ook omdat hij – bijna zeventig – het gevecht met de jonge generatie Kamerleden al maanden moe was. Hij wilde een tijdje weg uit de Haagse ‘sfeer van intriges en ambities’. Hij vertrok naar Enschede, waar hij de gast was van Hendrik Jan van Heek. Hij kon in het Van Heekshuis enkele dagen in de rust, stilte en schoonheid van het Twentse land doorbrengen, vergezeld van zijn dochter Merrijtje. Het beviel hem kennelijk, want uiteindelijk bleef hij een maand. Zijn vriendschap met Thorbecke gaf Hendrik Jan aanzien in Enschede en geheel Twente.