
Wie is die lange, dunne man, hoog oprijzend in brons, op het gazonnetje tussen de ambtswoning van de burgemeester, de Hogere Textielschool en het katholieke ziekenhuis? Dat heb ik me in mijn jonge jaren in Enschede, zo’n zestig jaar geleden, vaak afgevraagd. Later heb ik ontdekt waarom Alphons Ariëns in brons is vereeuwigd. In de laatste vijftien jaar van de negentiende eeuw is hij de held van de katholieke arbeiders in de sociale strijd tussen steeds rijker wordende textielbaronnen en de arme werklieden, die huizen in de buurten waar je beter weg kunt blijven, want er woont slecht volk. Ariëns, de rode kapelaan die als een leeuw vecht tegen de socialisten, heeft in Enschede de basis gelegd voor de katholieke vakbeweging in Nederland.
Op zondag 12 oktober 1889, na de Hoogmis in de Sint Jacobuskerk in Enschede, komt een groepje werklieden bijeen in de huiskamer van de pas getrouwde Jan Winkels, die planken tussen zijn gloednieuwe stoelen moet leggen zodat iedereen kan zitten. Kapelaan Alphons Ariëns (1860-1928), nog geen dertig, vertelt de mannen over zijn plan een vereniging van katholieke arbeiders op te richten. In het Weekblad voor Oldenzaal en Omstreken van zaterdag 5 oktober heeft hij een klemmend pleidooi gehouden voor dit idee. Maar de parochianen, die het artikel ook hebben gelezen, twijfelen, bang voor het nieuwe, als rechtgeaarde Tukkers kijken ze liever eerst de kat uit de boom.

Ariëns legt het geduldig uit. In Enschede, waar hij drie jaar geleden als kapelaan is gekomen, is hij geconfronteerd ‘met een vraagstuk waarbij de hoogste belangen der menschheid, gezondheid, welstand, godsdienst en zedelijkheid betrokken zijn’. Dat heeft hij ook aan aartsbisschop mgr P.M. Snickers geschreven. Een ‘gezellenvereeniging’ lijkt hem zeer opportuun, ‘allernuttigst’ zelfs. Zo’n vereniging kan op zondag bijeen komen, geeft ‘uitspanning’, meer dan in een herberg. Het doel is dan ook vooral het drankmisbruik in te perken. De verenging houdt het volk op zondagavond anderhalf tot twee uur uit de kroeg. Zo leert de geestelijkheid de arbeiders en de werklui kennen en kan de vereniging ‘eindelijk de gelegenheid geven om bij het arbeidersvolk de leemten in zijn godsdienstige en maatschappelijke opleiding aan te vullen’. Ariëns:
De werkliedenvereenigingen van onze dagen moeten […] geene Sociëteiten en ook geene Congregatie zijn, maar het middel om den vierden stand op te heffen uit het verval, waartoe hij van lieverlede gekomen is. Dit verval is godsdienstig en zedelijk, maar evenzeer stoffelijk en maatschappelijk.
Wie zich uitsluitend richt op het godsdienstige en zedelijke en niet op het stoffelijke, verspilt zijn moeite, meent Ariëns, want: ‘De priester, die bij een ijlenden koortslijder komt, zal hem chinine geven, geen rozenkrans. Als hij beter is, dan zal hij den rozenkrans bidden.’ Jan Winkels en zijn collega’s besluiten hun kapelaan te volgen. Niemand realiseert zich op dat moment dat Ariëns in de huiskamer van Winkels het fundament legt voor de katholieke vakbeweging in Nederland.

Brandstof voor revolutie
Ariëns laat zich ook leiden door de ontwikkelingen in Twente en vooral in Enschede. De Friese dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die zijn geloof vaarwel heeft gezegd om uit volle overtuiging het socialisme in Nederland te prediken, is de voorman van de in 1881 opgerichte Sociaal-Democratische Bond. Van partijgenoot Gerrit Bennink uit Hengelo heeft hij begrepen, dat Enschede de grootste fabrieksstad van Twente is, met veertig fabrieken, waar ‘de patroons zeer geschikt [zijn] met hunne arbeiders’. Maar de arbeidsomstandigheden zijn erbarmelijk. Twaalf uur duurt de werkdag, zes dagen in de week. In de fabriekshallen is het benauwd, vochtig en warm. Het lawaai van klepperende machines is oorverdovend. De arbeiders huizen in krotten, in sloppenbuurten, waar de hygiëne ver is te zoeken. Kinderen en vrouwen moeten hard werken om het gezinsinkomen aan te vullen. De drank doet velen de ellende vergeten.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Domela Nieuwenhuis op het tweede jaarcongres van de SDB, op zondag 24 december 1881 in het Verkooplokaal in Rotterdam, Twente aanwijst als een regio waar kansen liggen voor het socialisme, daar in ‘ons industriekwartier bij uitnemendheid’ ligt voor de socialisten een grote, nog onbebouwde akker. Na Amsterdam en Friesland wordt Twente het derde speerpunt van de socialistische activiteiten.
In alle industrieplaatsen van ons land verkeren de arbeiders in nood; overal zijn onmenselijk lange werktijden en worden hongerlonen betaald, overal bestaat kinderexploitatie en vrouwenslavernij, overal zijn de arbeiders slechter dan beesten gehuisvest. Overal ligt de brandstof voor de revolutie opgehoopt, maar in Twente zal het eerst de vlam van verzet uitslaan. Daar zijn de arbeiders minder godsdienstig, dus minder gedwee en meer ontwikkeld dan elders.
In 1884 wil Domela in Enschede in het gebouw van het Volkspark een lezing houden, maar de voorzitter van de beheerscommissie van het park, de machtige Enschedese fabrikant Gerrit Jan van Heek, vurig tegenstander van socialisten, wil de zaal niet verhuren. Het duurt tot zaterdagavond 1 augustus 1885 eer hij de Enschedese arbeiders bevlogen kan toespreken, ‘bij den kastelein Meijran’. Hij maakt de stampvolle zaal duidelijk dat de arbeiders arm blijven, ondanks al hun ploeteren, en dat de fabrikanten steeds rijker worden. Diezelfde avond wordt de afdeling Enschede van de SDB opgericht. Het is, zo blijkt op het jaarcongres 1885 van de bond, één van de voornaamste gebeurtenissen van het voorbije jaar, want ‘de vaan van het socialisme [is] in het nijverheidsdistrict Twenthe geplant’.
Ariëns heeft aartsbisschop mgr P.M. Snickers duidelijk gemaakt dat het zijn plan is een katholieke arbeidersvereniging te stichten, die vanuit de katholieke beginselen voor de rechten van de arbeiders moet opkomen, vooral ook om de dreiging van het socialisme te bestrijden. Niet door klassenstrijd, maar door liefde en rechtvaardigheid moet immers het sociale vraagstuk worden opgelost. Het doel moet zijn de vierde stand niet alleen in religieus-zedelijk opzicht, maar ook stoffelijk en materieel op een hoger plan te brengen. Het gaat dus niet om een vereniging die zich beperkt tot de geestelijke vorming der leden. Monseigneur Snickers, helemaal overtuigd, schenkt Ariëns vijfhonderd gulden als startkapitaal.
Twee weken na de vergadering in de huiskamer van Jan Winkels, op zondag 3 november 1889, komen tegen de avond ongeveer 150 katholieke arbeiders samen in de katholieke jongensschool aan de Markt in Enschede, een armzalig gebouw, daar waar later Concordia is gebouwd. Ariëns luistert met de arbeiders naar een heldere uiteenzetting van een onderwijzer van de school, die het belang van een arbeidersvereniging onderstreept. Een week later komen tachtig mannen hun handtekening zetten. Op 24 november 1889 wordt de Rooms Katholieke Arbeidersvereeniging Sint Joseph opgericht. De RKAV is geen vakbond, zoals de door socialisten van de SDB geleide neutrale Wevers- en Spinnersbond Vooruit, die overigens onder haar leden weliswaar veel katholieken telt, maar een standsorganisatie. In tegenstelling tot de socialisten die strijden voor verbetering van de materiële positie van hun leden, voor hogere lonen, ruimere woningen en betere werkomstandigheden, willen standsorganisaties de problemen langs religieus-ethische weg oplossen door te werken aan de geestelijke en culturele verheffing van hun leden.
Sociale strijd ontbrand
Intussen is in Enschede de sociale strijd tussen arbeid en kapitaal in volle hevigheid ontbrand. Domela’s socialistische heilsboodschap valt in vruchtbare aarde. Op 1 april 1886 breekt een staking uit bij de textielfabriek van Scholten & Co., wanneer de directie bekend maakt dat de lonen met tien procent worden verlaagd. De hele dag is het onrustig in de stad. Zekerheidshalve vraagt burgemeester Tjeerd van der Zee, die bekend zal worden om zijn brute optreden tegen vooral de socialisten, versterking van de politie. Het gemeenteverslag meldt:
Bij het invallen van de duisternis waren er samenscholingen van fabrieksjongens, die de politie, telkenmale als zij passeerde, uitfloot en uitjouwde. Tussen 8 en 9 uur verzamelde zich het volk in de Langestraat, voornamelijk opgehoopt tegenover het sociëteitsgebouw, en bleef zingen, gonzen en schreeuwen.
Als de volgende dag ook arbeiders van J.F. Scholten & Zoon het werk neerleggen, heerst er opnieuw onrust. Cavaleristen uit Zutphen, in allerijl door de burgemeester opgeroepen, maken een eind aan de relletjes. Gerrit Jan van Heek, eerst firmant van Van Heek & Co., keurt de komst van de cavalerie af, omdat zo’n actie volgens hem zal worden uitgelegd als een uiting van vrees.
In november 1888 breekt er een staking uit bij Gerh. Jannink & Zonen, omdat wevers een loonsverlaging te wachten staat. Nadat de weefgetouwen drie weken hebben stilgestaan, laat firmant Engbert Jannink de arbeiders weten, dat degenen die ’s avonds niet op hun werkplek zijn, niet langer arbeider van Jannink zijn, ze worden zonder pardon ontslagen. Die waarschuwing treft doel, zeker wanneer Jannink andere werklui aanneemt. Jannink: ‘Toen zij [de stakers] dat merkten, kwamen zij dadelijk bij ons om weder toegelaten te worden.’ De werkstaking is dan snel voorbij, want ‘kort daarop viel de hele boel als een kaartenhuis ineen’. Jannink laat de stakers verklaren dat ze zich nooit meer met socialisten zullen ophouden. De staking heeft drie weken geduurd en er zijn tweehonderd arbeiders bij betrokken geweest. De Kamer van Koophandel van Enschede geeft onomwonden de schuld aan de socialisten.
Het Twentse stelsel
De staking bij Jannink & Zonen is voor de Enschedese fabrikanten aanleiding zich te bezinnen over de wijze hoe ze het ‘rode gevaar’ van het oprukkende socialisme kunnen tegenhouden. Tijdens een bijeenkomst op 5 vijf november 1888 in het stadhuis in Enschede van Enschedese fabrikanten met de Commissaris des Konings in Overijssel, Johan Herman Geertsema Czn, wordt de Fabrikantenvereeniging Enschede (FVE) opgericht. Het doel van de FVE is het voorkomen van werkstakingen, door te trachten geschillen tussen werkgevers en werknemers tijdig uit de weg te ruimen.
Gerrit Jan van Heek (1837-1915), de eerste firmant van Van Heek & Co., de grootste textielonderneming van Enschede, de machtigste van de fabrikanten, wordt voor de komende drie jaar tot president benoemd. Hij heeft als conservatief-liberaal een uitgesproken afkeer van de socialisten. Het grote gevaar is volgens hem dat de arbeiders zich laten overvleugelen door de socialisten, want ‘die willen niet de zaken op vredelievende wijze schikken, maar wel strijd uitlokken. Met hen willen we natuurlijk niets te doen hebben’, aldus Van Heek. Volgens de statuten is de FVE de gesprekspartner voor overleg met goedwillende arbeiders, om zonder stakingen of andere vormen van verzet geschillen tussen patroons en arbeiders te voorkomen of uit de weg te ruimen. De praktijk toont aan dat de nadruk vooral ligt op het bestrijden van de socialistische onruststokers en wereldverbeteraars. Het meest effectieve instrument in de strijd tegen stakende arbeiders is het al in de achttiende eeuw in het Engelse katoengebied Lancashire – met Manchester als centrum – ingevoerde lock out systeem, dat in Nederland bekend wordt als het Twentse Stelsel. Het betekent dat de werkgevers voortaan bij arbeidsconflicten één lijn trekken. Een staking bij de één wordt beantwoord door de uitsluiting van alle arbeiders door de andere, bij de FVE aangesloten fabrikanten.
Sluwe machinatiën
Alphons Ariëns en zijn RKAV Sint Joseph, de neutralen van Vooruit en de FVE komen elkaar begin 1890 tegen tijdens de werkstaking die op 27 februari uitbreekt bij één van de fabrieken van Ter Kuile & Morsman aan de Parkweg in Enschede. Firmant Hendrik Jan Morsman wijt het ontstaan van de staking vooral aan de ‘werkstakings-epidemie van dien tijd’, zoals hij in de zomer van 1890 verklaart, vooral ook met het oog op de in Enschede op handen zijnde demonstratie op 1 Mei 1890, wanneer de socialisten de Dag van de Arbeid vieren. Er heerst op dat moment ‘gisting’ onder de arbeiders, niet alleen in het bedrijf van Ter Kuile & Morsman, maar ook in vele andere ondernemingen in Twente, ‘en die is bij ons tot uitbarsting gekomen.’
Ook Alfons Ariëns denkt in deze richting. Hij vindt dat de verhouding tussen arbeiders en patroons een jaar of tien, vijftien geleden nog gekenmerkt wordt door vertrouwen en sympathie. Van lieverlede is er veel veranderd en hij wijt dat aan de socialisten. ‘Vooreerst heeft een geest van ontevredenheid in steeds wijdere kring den minderen man aangetast, een geest die geheel of gedeeltelijk samenvalt met de sociaal-democratische richting’. Het voortwoekeren van de socialistische denkbeelden is volgens de kapelaan ook een belangrijke oorzaak, naast de strengere maatregelen die patroons hebben ingevoerd. Bovendien werken er bij Ter Kuile & Morsman volgens Ariëns nogal wat onruststokers, meer dan in andere bedrijven, onrustige elementen noemt hij ze, socialisten vooral. Enige leiders van de neutrale bond Vooruit werkten in het bedrijf en wekken natuurlijk ontevredenheid op.
De aanleiding voor de staking is het gedrag van de twintigjarige wever Roskamp. Op donderdagmorgen 27 februari 1890 wordt in Enschede geloot voor de militaire dienst. De jongemannen die zijn ingeloot, drinken er een stevig glas op, ook Roskamp, die ’s middags aangeschoten op zijn werk komt. Hij krijgt woorden met zijn baas, die zich beklaagt bij de directie. Roskamp wordt ontslagen, de volgende dag zijn de spoelen van zijn weefgetouw weggenomen. Zijn kameraden eisen dat Roskamp terug komt en grijpen nu de kans ook andere grieven die al lange tijd voor ‘gisting’ in het bedrijf zorgen, naar voren te brengen, verpakt in een pakket van eisen. Ze willen hoger loon, tien procent meer voor vrijwel alle weefgetouwen. Onbillijke boetes moeten worden afgeschaft. Ze willen ook betere garens en minder lang wachten. En het ontslag van Roskamp moet worden herroepen. De directie weigert, wil pas overleggen nadat de wevers weer aan het werk zijn gegaan, maar de werklieden willen eerst praten. De patstelling is het begin van een langdurig conflict.
De meeste leiders van Vooruit werken bij Ter Kuile & Morsman en op hen drijft de staking. Ook de SDB toont ook al spoedig belangstelling voor de werkstaking.
De RKAV Sint Joseph, de arbeidersvereniging van Alfons Ariëns, en Patrimonium die de krachtige steun heeft van de protestantse geestelijkheid, menen dat de eisen van de stakers terecht zijn, maar zijn verklaarde tegenstanders van een werkstaking. In een in de stad verspreid strooibiljet schildert Patrimonium de werkstaking in het algemeen af als ‘een zonde God’. Sint Joseph, onder aanvoering van haar adviseur Alfons Ariëns, en Patrimonium spannen zich tot het uiterste in om de partijen met elkaar op één lijn te brengen.
De Enschedese fabrikanten, verenigd in de FVE, onder leiding van Gerrit Jan van Heek, volgen de ontwikkelingen op de voet, gespannen, de angst voor het socialisme is hun leidraad. De firmanten van Ter Kuile & Morsman, die van geen wijken willen weten, roepen de steun in van de fabrikantenvereniging. De situatie in het bedrijf verscherpt van dag tot dag. Arbeiders die weer aan het werk willen, worden bedreigd door stakers, er worden overal glazen ingegooid en bij vrijwel alle bedrijven wordt onder de arbeiders gecollecteerd om geld bijeen te brengen voor de werkstakers. De FVE voelt zich gedwongen strenge maatregelen te nemen en besluit medio april de fabrieken van alle leden vanaf de week van 5 mei slechts vier dagen te laten werken, op vrijdag 9 mei en zaterdag 10 mei gaan dan voor het eerst de poorten dicht. De fabrikanten hopen hiermee snel een eind te maken aan de werkstaking . Ze realiseren zich, zo laten ze weten, dat de maatregel misschien hard zal worden genoemd omdat zowel goed- als kwaadgezinden er door worden getroffen. Maar: ‘Hier geldt de vraag, of het gezag van den werkgever, zonder hetwelk iedere fabrieksonderneming op den duur onbestaanbaar is, al of niet behouden zal blijven’, schrijft de FVE in een proclamatie. Als deze maatregel niet binnen veertien dagen leidt tot een oplossing, zullen alle leden zonder aankondiging de werktijd nog verder bekorten of de fabriek sluiten.
Er wordt de komende dagen koortsachtig overleg gepleegd, maar niets baat, de fabrikanten blijven hardnekkig weigeren de steeds weer uitgestoken hand van vooral Alphons Ariëns aan te nemen. De stad is verontrust en verontwaardigd. Hendrik Engels, volgeling van Ariëns, heeft de toestand beeldend beschreven:
Toen de spanning op het hoogtepunt was gekomen, toen elk ogenblik Enschede in een bloedbad herschapen kon worden, toen honderden infanteristen nacht en dag met het geweer aan de voet overal de wacht hielden of patrouilleerden, toen de cavalerie met getrokken sabel avond aan avond de stad doorkruiste, toen heeft doctor Ariëns alles met vele anderen – dominees, burgers en vakbesturen – beproefd om de fabrikanten tot enig toegeven te bewegen. Niets mocht echter baten. Koud, kil en onverstandig werd ieder bemiddelingsvoorstel, dat naar enig toegeven aan de eisen van de werklieden zweemde, afgewezen. De verbittering steeg ten top. De arbeiders, die de militaire dictatuur moe werden, die nergens rust of duur meer hadden, kookten van woede. De vergaderingen werden hoe langer hoe rumoeriger, het gevaar hoe langer, hoe dreigender.
Alphons Ariëns ziet in dat blijven staken geen optie is en hij spoort de arbeiders aan weer aan het werk te gaan. Maar het heeft er om gespannen, zoals het Weekbladvoor Oldenzaal en Omstreken zijn lezers laat weten:
Doch door eendrachtig samenwerken van […] dr. Ariëns en de leiders van de staking kwam men tot het gewenste resultaat; door hun welsprekend woord lieten de stakers zich overhalen die middag het werk te hervatten.
Op 13 mei 1890 is de staking voorbij. De socialisten zijn woedend over het optreden van de kapelaan. Ze vinden dat Ariëns te vroeg heeft gecapituleerd. Volgens Domela Nieuwenhuis zijn de werklieden van Ter Kuile & Morsman gezwicht ‘voor de sluwe machinatiën van een geestelijke’. Recht voor Allen , het blad van de SDB, meent: ‘De geestelijkheid heeft zo lang gestookt, dat de eenheid onder de arbeiders verbroken werd.[…] De kapelaan heeft de lui overduiveld.’
Tot heil der arbeiders
Ariëns ontdekt in deze roerige stakingsweken, dat een standsorganisatie als zijn RKAV Sint Joseph nauwelijks een vuist kan maken. Niet de arbeiders hebben het in deze organisatie voor het zeggen, maar het episcopaat. Ariëns is als geestelijk adviseur slechts een tussenpersoon tussen het bisdom Utrecht en de leden. Bovendien sluiten de doelstellingen van de RKAV elke vorm van verzet uit. Hij raakt er langzaam maar zeker van overtuigd dat hij een katholieke vakorganisatie moet oprichten, die vooral opkomt voor de ‘stoffelijke belangen’ en de rechten van de werklieden. De kapelaan moet wel zelfs het wiel uitvinden, want nergens in Nederland bestaat zo’n vakorganisatie.
Op 14 januari 1891 houdt Ariëns in het café van Jochem Hemken aan de Noorderhagen – het domicilie van de RKAV nadat Hemken heeft beloofd geen sterke drank aan de leden te zullen schenken – een toespraak voor ongeveer driehonderd arbeiders uit Enschede en Lonneker. Ariëns pleit met het vuur en enthousiasme hem eigen voor het oprichten van de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond.
Deze bond beoogt […] U tot goede strijders te maken, strijders voor waarheid, vrijheid en recht. Ieder Uwer op zichzelf kan niet veel: maar allen tezamen zijt gij een groote macht, mist gij U maar organiseert, mits gij slechts één weg uitgaat, een weg aangewezen door beproefde leiders, die gij zelf daartoe uit Uw midden kiest. […] drie belangen zijn er, die door dezen Bond zeker gehandhaafd en bevorderd zullen worden: 1oUwe godsdienstige belangen, waarmede die der zedelijke gelijke tred houden; 20 Uwe stoffelijke belangen; 30 Uwe rechtsbelangen.
Hoewel de nieuwe bond van Ariëns een strijdende vakorganisatie wil zijn, ziet zij de werkstaking niet als het eerste instrument om fabrikanten tot andere gedachten te brengen, in eerste instantie moet ‘minnelijk overleg’ worden beproefd. Ariëns zet zich af tegen de socialisten: ‘Wij zijn veel begeeriger dan de socialisten. Zij willen een Paradijs op de aarde, wij willen ook een Paradijs in de Hemel.’ Duidelijk formuleert de kapelaan het doel van de nieuwe bond: het bevorderen van godsdienstige, zedelijke, maatschappelijke belangen van de katholieke arbeiders, met inzet van alle middelen die ‘niet tegen den katholieken godsdienst indruischen’ en door het bestuur zijn goedgekeurd. Gestreefd moet worden naar ‘een minnelijke oplossing zoo mogelijk van voorkomende geschillen’.
De kapelaan bereikt zijn doel, die avond wordt de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond opgericht, de eerste katholieke vakbond in Nederland, de basis voor de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Ruim een maand later, op 21 februari 1891, worden de statuten goedgekeurd. Ariëns wordt uiteraard geen geestelijk adviseur, want de Bond staat niet onder toezicht van de ‘heerooms’, de clerus in Utrecht, al heeft Ariëns natuurlijk wel enige invloed. Hij heeft Jan Winkels, die voorzitter is geworden, gevraagd of hij er geen goed aan doet de vergaderingen niet bij te wonen. Tot Ariëns’ verwondering en spijt antwoordt Winkels dat dit ‘zijns inziens wel goed kon wezen’. De kapelaan realiseert zich daarna dat ‘afzijdigheid van de geestelijkheid’ dikwijls zeer gewenst is, ‘om de arbeiders zelf meer te laten optreden, wijl zij zoo alleen zich flink kunnen ontwikkelen’.
Nog voor de statuten zijn goedgekeurd en het bestuur is gekozen, laat Ariëns de voorzitter van de FVE, Gerrit Jan van Heek per brief van 12 februari 1891 weten, dat hij een vakbond voor Twentse textielarbeiders heeft opgericht. Hij vraagt of de FVE de Bond ‘bij voorkomende moeilijkheden’ als een vertegenwoordiging van de arbeiders zal erkennen. In de bestuursvergadering van de FVE van 8 maart 1891 meldt Van Heek het ‘ingekomen, breedvoerig schrijven’ van de kapelaan en op 13 maart krijgt Ariëns een positief antwoord: ‘Met de principes [van de Bond] kunnen wij ons in het algemeen zeer goed vereenigen, daar het ook ons te doen is, om tot heil der arbeiders bezig te zijn en de goede verhouding tussen patroon en arbeider te bevorderen. Het FVE-bestuur, toch enigszins wantrouwig, waarschuwt Ariëns vooral voorzichtig te zijn ‘in Uwe uitdrukkingen tegenover arbeiders, want zoo licht wordt daarvan misbruik gemaakt en het zou kunnen gebeuren dat het doel, wat U met Uwen Bond beoogd hebt, zou worden voorbijgestreefd, en hij door zijn groote macht, in plaats van nuttig, schadelijk zoude kunnen werken’.
De bond groeit snel. De afdeling Enschede-Lonneker telt binnen enkele weken al driehonderd leden. Enkele maanden na de oprichting zijn er afdelingen in Haaksbergen, Oldenzaal, Borne en Almelo. Gezien de doelstellingen van de nieuwe bond, een sterke antisocialistische organisatie die ook de onbeperkte vrijheid van de fabrikanten wat moet intomen, bepaalt Ariëns dat niet alleen leden van de katholieke werkliedenvereniging kunnen toetreden, wie katholiek is, kan toetreden. Alphons Ariëns is tevreden, hij heeft veel geloofsgenoten buiten het socialistische vaarwater geloodst. En hij mag zich voortaan de stichter van de katholieke vakbeweging in Nederland noemen.
Dr Wim H. Nijhof (Enschede, 1939) is historicus en publicist. Op 6 mei 2012 verscheen bij Waanders Uitgevers in Zwolle zijn boek Troebelen in Twentse textiel , de geschiedenis van de sociale strijd in de textielindustrie in Twente tussen 1862 en 1940. Eind 2010 verscheen van zijn hand Heeren en Helden van Haaksbergen. Geschiedenis van een textieldorp in Twente, een uitgave van de Historische Kring Haaksbergen. De auteur publiceerde eind 2008 zijn proefschrift Kunst, katoen en kastelen, de biografie van de Enschedese textielfabrikant Jan Herman van Heek (1873-1956), firmant van Rigtersbleek, kunstverzamelaar en directeur van het Rijksmuseum Twente.