Ter inleiding

De geschiedenis van Enschede, van elfduizend jaar geleden tot 2014, beschrijven, lukt niet in bijna vijfhonderd pagina’s, daarvoor is de stadshistorie te veel­omvattend, te gevarieerd, te bont, te rijk aan voorvallen, rampen, verdriet en vreugde. Er draaft een bonte stoet van zo’n 1.500 mensen langs de werktafel van de historiograaf. De jagers-verzamelaars die elfduizend jaar geleden in en om Usselo rondzwierven, prins Maurits die het vlierbosje op de Usseler Es zou hebben bezocht, de schavuit Godefridus, koperslager Gerardus Larink, Bernard L. van de Fabrieksschool, staatslieden, kunstenaars, stakers, vakbondsbonzen, verzetshelden, Jodenjagers en oorlogsslachtoffers, burgemeesters die soms wel soms niet ieders lof verdienden. Vergeten we niet de boeren die in Lonneker de eerste Raiffeisenbank in ons land oprichtten, de fabrikanten die bier brouwden om de arbeiders van de foezel – eigengestookte jenever – af te helpen, de staatsman Thorbecke die in het Van Heekshuis uitrustte, de doopsgezinden die in een schuur in Twekkelo kerkten. Denk ook aan de boeren die in de fabrieken aan de slag moesten, de mannen en vrouwen die zes dagen in de week, soms tien tot twaalf uur per dag, zwoegden in lawaaiige en benauwde fabriekshallen. Zij waren getuige van de komst van de stoommachine die de textielnijverheid omvormde tot een industrie die de stad glans en glorie gaf. Hoofdrolspelers in de historie van de stad Enschede waren zeker de fabrikanten, die voor werk en inkomen zorgden en die hun verdiende geld staken in onontgonnen markegronden, boerderijen en stadse villa’s en zo een krans van landgoederen rondom de stad schiepen.

Verder lezen?


Hoofdstuk 1 t/m 10

Bronnen

Naar begin