Reina Prinsen Geerligs en vier gevreesde Jodenjagers

hoofdstuk 41

De schrijver Willem Frederik (Wim) Hermans zat bij haar in de klas op het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam. Hij beschreef haar: 
Reina had lang, donker, kroezig haar dat, in het midden gescheiden, ter weerszijden van haar hoofd in korte vlechten uitliep. Haar huid was opvallend blank en haar ogen waren lichtblauw, schuchter en lief. Van boven was zij tamelijk plat, maar in haar heupen plomp en breed, doordat zij meestal witte coltruien droeg met geplisseerde rokken van zware, Schots geruite stof. Als zij voor de klas moest komen om zich een les te laten overhoren die zij dikwijls niet goed kende, leek het altijd of ze op haar tenen liep.
Hij heeft haar een keer na een feestje naar huis gebracht en op haar voorhoofd gekust.1

Guido van Suchtelen, een zoon van schrijver en vertaler Nico van Suchtelen, kende Reina in haar latere jaren. Hij werd wel eens de verloofde genoemd, maar formeel waren ze niet verloofd, wel goede vrienden. 
Ze had een symmetrisch gezicht. Een gaaf gezicht, een donkere haardos. Brede heupen, heel vrouwelijk, maar toch ook meisjesachtig. Sportief. Ze fietste altijd heel hard, haar jas hing dan open.

Verder lezen?


Bronnen

42 / ‘Vijftien minuten later bestond Pathmos hoegenaamd niet meer’

Naar begin Geschiedenis