‘Geef mij maar wat te bikken! Wat heb ik aan een koning?’

hoofdstuk 16

Koning Willem III verbleef graag op Paleis Het Loo, duizendmaal liever dan in zijn residentie in Den Haag. In de Veluwse bossen kon hij naar hartenlust jagen met zijn vele vrienden, genieten ook van het leven buiten, daar hoefde hij niet aan de leiband te lopen. Koninklijke bezoeken waren hem een gruwel, maar niet altijd ontkwam hij aan zulke verplichtingen. In het voorjaar van 1862 begon de koning aan een achtdaagse tournee door de provincie Overijssel. Overal ontmoette het koninklijke gezelschap enthousiasme, de mensen zongen hem uitbundig toe. Volgens zijn biograaf Dik van der Meulen stal Willem de harten van de mensen in Overijssel door te verzekeren dat dit altijd zijn favoriete provincie was geweest, zinnen die hij overigens enkele maanden later ook in Zeeland uitsprak. De laatste plaatsen die hij in Overijssel bezocht, waren Hengelo en Enschede, beide steden hadden zich in een feestelijke tooi gestoken, in Enschede waren ‘geheele straten in erebogen herschapen’.1 Dat deze ‘erebogen’ enkele dagen later, op 7 mei, de vlammen door de stad leidden, had niemand kunnen voorzien.

Verder lezen?


Bronnen

17 / Tjeerd van der Zee, vijand van socialisten en stakers

Naar begin Geschiedenis