Het Pathmos van Wim de Wijs, Wohnsiedlung in textielstad

hoofdstuk 31

Edo Bergsma had het nooit verteld, het verhaal hoe hij, burgemeester van de Friese gemeente Het Bildt, in 1896 was benoemd tot eerste burger van Enschede, toen een stadje weggedoken in het Twentse land, met nog geen twintigduizend inwoners, strak omsloten door het weidse Lonneker.1 Toen hij zeventig werd, op 6 juni 1932, gaf hij De Telegraaf de primeur. De verslaggever kreeg een spannend verhaal te horen, dat zich midden jaren negentig van de negentiende eeuw afspeelde, toen mr. S. (Samuel) van Houten, de man van het Kinderwetje, minister was van Binnenlandse Zaken. In een rede in de Tweede Kamer had de onafhankelijke liberaal Van Houten zich afgevraagd hoe het kwam dat er in Friesland armoede en onrust heersten, terwijl je uit Overijssel niets hoorde. Edo Bergsma, actieve dertiger, wilde weten hoe dit kon, was het dan allemaal zoveel beter in Enschede dan in zijn Friese land? Hij ging op onderzoek uit, spoorde de achtergronden van de armoede in zijn streek op. Zijn resultaten en conclusies publiceerde hij in een apologie, een verweerschrift, dat de uitspraak van Sam van Houten als motto had meegekregen. Goede vrienden hadden hem geadviseerd dat niet te doen, maar Bergsma, een Friese stijfkop, dreef zijn zin door. Uiteraard verwekte de brochure nogal wat deining en rumoer, veel kranten schreven er over. 

Verder lezen?


Bronnen

32 / Herman Heijenbrock fantaseert over Ellende van Enschede

Naar begin Geschiedenis