hoofdstuk 40
Vrijdag 10 mei 1940, zondag was het Pinksteren. Het was een ‘ideaal mooien zomerdag, de bloeiende bomen en den zonneschijn’ vormden het decor voor de inval van de Duitsers in Enschede. De oorlog was begonnen. Overvliegende Duitse eskaders, bommenwerpers en parachutetroepen raasden over de stad. De radio berichtte dat ‘groote getalen Duitsche vliegers’ onze grenzen waren gepasseerd. Zaterdagmorgen bezetten de Duitsers Enschede. Een toeschouwer zag twee mannen op een motor met zijspan langzaam over de uitgestorven Gronausestraat de stad binnenrijden, ongehinderd kwamen ze de stad in. Het waren verkenners voor de enkele honderden manschappen die Enschede innamen.1
Enkele weken later, midden in de zonnige zomer van 1940, wilden de Duitse bezetters samen met de NSB onder leiding van Meinoud Martinus Rost van Tonningen, in ons land een liefdadigheidsactie opzetten, de organisatie Winterhulp. Het voorbeeld was het Wintershilfswerk in Hitler-Duitsland, nauw verbonden met de Nationalsozialistische Volkswolhfahrt, die het maatschappelijk werk inzette als een werktuig voor het bevorderen van de nationaalsocialistische ideeën en de sociale beheersing van de bevolking. Onder het nationaalsocialisme zou er geen armoede of honger meer zijn in de wereld. Alleen in de winter, wanneer het venijnig koud kon zijn en de werkers vorstverlet kregen, zou de bevolking voedsel en warme kleding ontberen.